Loopoppervlak voetpaden en trottoirs

Helling

  • Hoogteverschillen in looproutes zoveel mogelijk beperken
  • De dwarshelling op een looproute is maximaal 1:50 (2%)
  • Zie ook richtlijnen voor hellingen

Dwarshellingen worden meestal aangebracht om het regenwater af te voeren (afschot). Deze mogen niet steiler zijn dan 1:50 (2%). De helling van een loopoppervlak loodrecht op de looprichting dient minimaal te zijn, om mensen die evenwichtsproblemen hebben of zich moeilijk voortbewegen zo min mogelijk te belasten. Wanneer de helling in dwarsrichting te groot is, hebben rolstoelen, rollators, kinderwagens en dergelijke te sterk de neiging om af te wijken naar beneden.

  • Alle profielen voldoen mits de dwarshelling niet steiler is dan 1 : 50 (2%).
  • De voorkeur gaat uit naar het gewijzigde dakprofiel. Dit profiel heeft de minste dwarshelling en voert het regenwater goed af.
  • Het tonrond profiel voldoet alleen indien de hellingshoek aan de zijkant van het voetpad niet steiler is dan 1 : 50 (2%).

Materialisering en stroefheid

  • Stroefheidswaarde van tenminste 65 conform NEN 2873
  • Stevig en draagkrachtig (geen losse en/of zachte ondergronden)

Het verplaatsen op een zachte en/of losse ondergrond is moeilijk voor mensen met een beperkt uithoudingsvermogen of beperkte kracht, rolstoelgebruikers en mensen die een rollator of stok gebruiken. Dergelijke ondergronden (bijvoorbeeld zand of steentjes) zijn daarom niet geschikt voor looproutes.

De vlakheid van het loopoppervlak wordt bepaald door de combinatie van het toegepaste materiaal en de voegen (indien aanwezig). Daarnaast moet de ondergrond voldoende stroef zijn, ook bij regen en vorst. 

Onregelmatigheden

  • Het loopoppervlak is vlak
  • Onregelmatigheden zijn maximaal 5 mm
  • Maaswijdte maximaal 20 mm 
  • Gleuven dwars op de looprichting aanbrengen

Boomwortels

Boomwortels kunnen de bestrating omhoog duwen. Dit kan worden voorkomen door een diep en goed doorwortelbaar plantgat te maken. Bij bestaande bomen kan schade worden voorkomen, door het nemen van groeiplaatsverbetering en opgroeivoorkomende maatregelen. Bij het planten kan men rekening houden met de boomsoort.

Gleuven en mazen

Openingen (spleten, gaten in een rooster) in het oppervlak van een looproute mogen niet te groot zijn. Met name voor mensen met krukken of een taststok kunnen te grote spleten hinderlijk zijn. Dit geldt ook voor (geleide)honden. Ook wielen van een rolstoel kunnen klem komen te zitten als openingen te groot zijn. Gleuven en mazen van roosters of van putdeksels moeten daarom smaller zijn dan 2 cm. Een afwateringsgoot bij een op-/afrit mag niet dieper zijn dan 1 cm.