Loopruimte voetpaden en trottoirs

Haakse bochten

  • Bij een bocht (bijvoorbeeld op de hoek van een straat) moet het voetpad voldoende breed zijn.
  • De som van de vrije breedten (X + Y) dient minimaal 2,35 m te zijn. Waarbij X groter dan 0,9 m en Y groter dan 0,9 m
Illustratie die weergeeft dat de som van de vrije breedten (X + Y) dient minimaal 2,35 m te zijn. Waarbij X groter dan 0,9 m en Y groter dan 0,9 m.

Sluizen

  • Bij het ontbreken van een alternatieve route minimale doorgangsruimte van 1,50 meter aanhouden
  • (Deels) in een kleur die contrasteert, ten behoeve van mensen met een visuele beperking
  • Goede verlichting noodzakelijk

Sluizen in voetgangersgebieden worden ingezet om;

  • autoverkeer te weren, wanneer andere maatregelen niet effectief zijn
  • (brom)fietsers te weren
  • plaatselijk te snelheid van het fietsverkeer te verlagen

Nadeel van sluizen in het voetpad is dat ze moelijk te nemen zijn door met mensen met een scoot-mobiel en een obstakel vormen voor blinden en slechtzienden.

Maatvoering

  • a1 ≥ 1,20 m; bij ontbreken alternatieve route doorgangsruimte van 1,50 m aanhouden
  • a2≥0,60 m 'overlap'
  • a3 ≥ 1,50 m
  • h = 0,85 à 0,95
Te zien is een rolstoel op een sluis-overgang.

Vrije breedte

  • ≥ 1,80 m voorkeursmaat (excl. de trottoirband).
  • ≥ 1,50 m minimummaat (excl. de trottoirband).
  • ≥ 1,20 m bij plaatselijke versmallingen over een lengte van max. 20 m
  • ≥ 0,90 m bij puntvernauwing over een lengte van max. 0,50 m

Vrije breedte intensief gebruikte voetpaden

  • ≥ 1,80 m minimummaat (excl. de trottoirband).
  • ≥ 2,40 m voorkeursmaat (excl. de trottoirband).

Bijvoorbeeld bij winkelcentra, scholen, recreatieve voorzieningen, woonvoorzieningen, activiteitencentra en voetpaden die wijken ontsluiten.

Vrije breedte weinig gebruikte voetpaden

  • ≥ 1,20 m minimummaat (excl. de trottoirband).
  • Een voetpad dat 1,20 m breed is, is te smal voor het plaatsen van lantaarnpalen en palen met verkeersborden.

Vrije breedte plein

  • ≥ 2,50 m bij looproute(s)

Vrije breedte winkelgebied

  • ≥ 1,50 m bij minder dan 100 voetgangers/maatgevend uur
  • ≥ 2,50 m bij meer dan 100 voetgangers/maatgevend uur
  • ≥ 4,0 m bij looproute in een hoofdwinkelstraat

Vrije breedte bos- en natuurgebied

  • ≥ 1,20 m minimummaat
  • om de 50 m passeerplaatsen met een minimale breedte van 1,50 m

De ruimte die mensen nodig hebben om zich te verplaatsen wordt bepaald door lichaamsbouw, benodigde hulpmiddelen (rollator, krukken, rolstoel), spullen die mensen bij zich hebben (kinderwagen, tassen) en de intensiteit waarmee ze elkaar passeren. Voor een ongehinderde verplaatsing is een obstakelvrije looproute noodzakelijk.

De voorkeursmaat is de maat die gewenst is om een verblijfsgebied optimaal  toegankelijk te maken voor de gebruiker of doelgroep. In de praktijk is deze voorkeursmaat lang niet altijd haalbaar, doordat de beschikbare ruimte hiervoor soms te beperkt is. Voor die gevallen is een minimummaat opgenomen; deze stelt de wegbeheerder in staat om aan de minimale standaard voor toegankelijkheid te voldoen. 

Wanneer sprake is van een hoogteverschil (bijvoorbeeld een trottoir of een bushalte) is het advies om niet de minimum breedte aan te houden.

Te zien is een trottoir met verschillende elementen, zoals een boom.

Situaties met beperkte ruimte

In situaties waar weinig ruimte is voor een voldoende breed trottoir gaat de voorkeur uit naar een voelbaar hoogteverschil tussen trottoir en rijbaan, ook al is het trottoir dan smaller dan gewenst.

In situaties waar de rijbaan en het trottoir op hetzelfde niveau liggen, kan er een geleidelijn parallel aan de rijbaan en een stuk van de gevel af geplaatst worden. Dit geldt voor straten waar de gevel niet als natuurlijke gidslijn gevolgd kan worden in verband met fietsen of andere uitstallingen tegen de gevel.

Wanneer het straatprofiel weinig ruimte biedt is het soms beter om aan één kant van de straat een goed trottoir te hebben en aan de andere kant geen trottoir of één tegel breed. Aan beide zijden een te smal trottoir heeft niet de voorkeur.

Illustratie van verschillende gebruikers van de openbare ruimte.

Incidentele vernauwingen

Wanneer er een groenvoorziening direct naast het pad is aangebracht geldt dat de vrije doorgang tot het overgroeiende groen tenminste 0,9 m moet zijn. Bij heggen moet er rekening mee worden gehouden dat deze soms 0,5 tot 1 m over het pad groeien.

In nieuwe ontwerpen is het advies om geen bomen op het trottoir te plaatsen indien dit betekent dat de vrije breedte (in de toekomst) te smal wordt. Bomen worden groter waardoor de doorgang op den duur smaller wordt.

Lichtmasten zouden verder van de rijbaan geplaatst kunnen worden, richting de gevel. Er blijft zo meer ruimte over om te passeren. Een andere optie is om hangende verlichting toe te passen om helemaal geen palen op het trottoir te hebben. 

Vrije draai- en manouvreerruimte

  • 2,10 × 2,10 m minimummaat (scootmobiel)
  • Op keuzepunten
  • Op (doodlopende) eindpunten
  • Op looproutes om de 50 m

Kinderwagens, rolstoelen, rollators en scootmobielen hebben ruimte nodig om te keren en te manoeuvreren. Elektrische rolstoelen en scootmobielen die buiten worden gebruikt, zijn doorgaans groter dan die voor binnen. Daarom vormen zij het uitgangspunt voor de minimaal benodigde manoeuvreerruimte in de buitenruimte. De vereiste ruimte hangt samen met het type rolstoel of scootmobiel en met de mogelijkheden van de gebruiker.

Voor een rolstoel is een manoeuvreerruimte van minimaal 1,50 bij 1,50 m nodig. Voor een scootmobiel is een grotere manoeuvreerruimte nodig, om ‘steken’ te beperken. Doorgaans wordt gerekend met 2,10 bij 2,10 m. Deze laatste maat wordt daarom als minimale maat voor de vrije draai/manoeuvreerruimte gehanteerd.

Vrije hoogte

  • ≥ 2,60 m op een looproute
  • ≥ 2,30 m bij incidentele objecten op een looproute
  • Onderkant verkeersbord op voetpaden is ≥ 2,50 m

Een looproute dient over een zodanige vrije hoogte te beschikken dat niemand zich hoeft te bukken of de neiging heeft om te bukken. Ook mensen met paraplu’s en lange mensen moeten zich goed kunnen voortbewegen.

Objecten die zich (gedeeltelijk) binnen de vrije hoogte bevinden, moeten buiten de looproute worden gebracht.

Aandachtspunt is de hoogte van verkeersborden. Als borden te hoog hangen, nemen de waarneembaarheid en de reflectie af. De ooghoogte van automobilisten is ‘slechts’ 1,10 m; die van fietsers circa 1,75 m. Zie voor de voorschriften van het plaatsen van verkeersborden de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens hfst. I paragraaf 2 lid 13.

Verschillende gebruikers van een troittoir lopen onder een bord en een boom door.