Routegeleiding Locaties

OV-haltes

Een bruikbare halte of perron voldoet aan de onderstaande criteria:

  • Het bus perron wordt over de volle lengte van de blokmarkering voorzien van een geleidelijn (0,30 m breed), zodat het perron herkenbaar is voor mensen met een visuele beperking.
  • Passagiers met een visuele beperking moeten het perron kunnen vinden en kunnen verlaten via logische looproutes. Daarvoor dienen geleidelijnen te worden aangebracht die aansluiten op doorgaande natuurlijke looproutes (natuurlijke gidslijn).
  • Pas op keuzepunten een attentievlak toe.
  • Voorzie perrons met dynamische reisinformatie (met een oproepknop voor spraak) van een geleidelijn met een informatievlak om passagiers met een visuele beperking naar de paal te leiden.

Bij toegankelijke haltes moet rekening worden gehouden met de looproutes van en naar de haltes. Om als toegankelijke halte gekenmerkt te worden, moeten bij de bushalte blindegeleidelijnen toegepast worden. Wanneer er blindegeleidelijnen in de omgeving aanwezig zijn, moet daarop aangesloten worden met gidslijnen naar de bushalte toe. Bovendien moet er voldoende ruimte zijn (minimum breedte trottoir 1,80 meter, maximale versmalling 0,90 meter), waarbij obstakels in de route voorkomen moeten worden.

Einde busperron

  • Waarschuwingsmarkering (‘Stop’): Een ‘Stop’ is een waarschuwingsmarkering die aangeeft dat de route niet verder loopt. Een ‘Stop’ duidt op een gevaarlijke situatie en wordt aangebracht aan het begin en/of einde van het perron om aan te geven dat men terug moet lopen.
  • Een ‘Stop’ bestaat uit een vlak van 0,60 x 0,60 m noppentegels en wordt voorafgegaan door een attentievlak.
Op de tekening is met vlakken aangegeven hoe een markering bij het einde van een OV-halte eruit ziet.

Instapmarkering

  • Voorzie elke bushalte van een instapmarkering.
  • De instapmarkering is minimaal 0,60 x 0,90 m

In afwijking van de landelijke richtlijnen, worden in Zwolle de reguliere noppentegels toegepast om de instap te markeren. Dit omdat de meerwaarde van de in de richtlijnen gehanteerde tegels (afwijkend in kleur en geluid), beperkt lijkt te zijn, terwijl deze tegels wel hinder kunnen opleveren voor mensen met autisme.

Weergegeven is met vlakken hoe de instapmarkering kan worden aangebracht.
  • Oversteekplaatsen met geleidelijn of gidslijn worden altijd uitgevoerd met waarschuwingsmarkering
  • De geleidelijn moet zodanig gepositioneerd zijn dat vanaf de waarschuwingsmarkering loodrecht kan worden overgestoken naar de waarschuwingsmarkering aan de overkant
  • Op de oversteek zelf (het wegdek) wordt géén geleidelijn aangebracht (anders waant een blinde zich veilig)
  • De richting van de geleidelijn vóór de waarschuwingsmarkering geeft de oversteekrichting aan
  • De lengte van de waarschuwingsmarkering is als volgt, afhankelijk van de oversteeklengte:
    • 1 rijstrook (of vrijliggend fietspad): 1,80 m
    • 2 rijstroken: 2,40 m
    • 3 rijstroken: 3,00 m
    • 4 rijstroken: 3,60 m
  • Oversteekplaatsen met rijbanen waar snelheden van meer dan 30 km/uur zijn toegestaan en voetpaden die intensief worden gebruikt moeten worden ingericht met een 0,6 m brede waarschuwingsmarkering .
  • Oversteken worden bij voorkeur uitgevoerd met verkeerslichten met aanvraagknop en rateltikker met trilfunctie
  • Bij oversteekplaatsen met verkeersregelinstallatie bevindt de aanvraagknop voor groen licht zich altijd direct naast de geleidelijn
  • Als bij een oversteek diverse rijstroken worden gepasseerd, wordt op elke rijstrook (van langzaam en snelverkeer) waarschuwingsmarkering aangebracht
  • Waar de lengte van de geleidelijn vóór de waarschuwingsmarkering groter is dan 1,20 m, worden attentievlakken van 0,30 m aangebracht
  • Voor mensen die gebruik maken van een (natuurlijke) gidslijn is een zebrapad of oversteekplek niet vanzelfsprekend vindbaar. Er dient een geleidelijn aangebracht te worden die de voetganger naar het zebrapad leidt. Deze dient voldoende contrast te hebben met de overige omgeving.

Soms ziet een wegbeheerder zich genoodzaakt af te wijken van de meest wenselijke (standaard) uitvoering, bijvoorbeeld bij wegwerkzaamheden of bij bouwactiviteiten. Er kunnen dan schuine oversteekplaatsen/zebra’s worden aangelegd. Deze zijn complex voor mensen met een visuele beperking. Daarom zijn zij alleen toegestaan als de oversteekrichting wordt ondersteund door akoestische signalering (zoals met een rateltikker).

De richting van de geleidelijn vóór de waarschuwingsmarkering dient de oversteekrichting aan te geven. De reden hiervoor is dat het profiel van de waarschuwingsmarkering lastiger is te herleiden tot een bepaalde richting dan het lijnpatroon van de geleidetegels.

Met vlakken is zichtbaar gemaakt welke markering aanwezig is bij oversteekplaatsen.

Trappen aansluiting

Boven:

  • Aan de bovenzijde van de trap moet altijd een waarschuwingsmarkering worden aangebracht.
  • Een geleidelijn bevindt zich boven aan de trap altijd aan de rechterzijde.

Onder:

  • Onder aan de trap wordt nooit een waarschuwingsmarkering toegepast.
  • Een geleidelijn bevindt zich onder aan de trap altijd aan de linkerzijde.
  • De positie van geleidelijnen t.o.v. de leuning is min. 0,30 tot max. 0,60 m.
  • Tussen de geleidelijn en de voorkant van de onderste trede moet altijd een attentievlak (0,30 m) aanwezig zijn.
  • De minimale breedte van de waarschuwingsmarkering is afhankelijk van de breedte van de geleidelijn.
    • 0,30 m brede lijnen à 1,50 m waarschuwingsmarkering
    • 0,60 m brede lijnen à 1,80 m waarschuwingsmarkering
  • Om esthetische redenen kan ervoor worden gekozen om de waarschuwingsmarkering over de volle breedte van de trap aan te brengen.

Brede trappen

  • Bij brede trappen waarbij de leuningen niet aan de zijkanten maar elders (bijvoorbeeld het midden van de trap) zijn aangebracht mag de geleidelijn naar de leuning worden geleid.

Markering traptreden

  • Aan het begin en het eind van de trap een met de voet voelbare afwijking van het loopoppervlak
  • Aan de voorkant van de aantrede van de traptreden een markering door helderheidscontrast

Trap met bordes

  • Indien de leuning aan de kant van de geleidelijn over bordessen doorloopt, hoeft er op het bordes geen geleidelijn te worden aangebracht. Loopt de leuning aan de zijde van de geleidelijn echter niet door dan dient er op het bordes een geleidelijn te worden aangebracht, inclusief de bijbehorende waarschuwingsmarkering
Zichtbaar met vlakken en rondjes is hoe markeringen op trappen voor blindengeleiding eruit zien.